“Fijne avond”, zeg ik. Ik draai me om en loop naar huis. Mijn (enigszins) warme en droge huis. Waar ik een warme maaltijd mag bereiden voor mijzelf en mijn man die zo thuiskomt van zijn werk.
Fijne avond… is dat het beste wat ik kon zeggen? Met die gedachte loop ik licht ontdaan over de donkere straten van de binnenstad terug naar huis na mijn ontmoeting met een dakloze man. In mijn hoofd ontstaat strijd. Een strijd tussen gemakkelijke genade en radicaliteit. Maar wat vraag ik me nu af? Was dit genoeg? Of: Was dit het enige?
Een dakloze sprak mij aan toen ik naar de supermarkt liep. Of ik kleingeld bij mij had voor de nachtopvang. In grotere steden ben ik gewend om aangesproken te worden, maar in Gouda kom je relatief weinig daklozen tegen die om muntgeld vragen. Ik had geen cash op zak. “Maar ik ga nu boodschappen doen hier bij de Coop. Kan ik wat voor je halen? Misschien wat avondeten?” Hij twijfelt even. “Liever geen magnetronmaaltijd, want die heb ik niet”, antwoord de man. “Is goed. Ik ben zo terug.”
In de supermarkt twijfel ik tussen een aantal salades. Ik weet natuurlijk niet wat hij lust, maar neem een (veilige) caesar-salade mee. De vorken zijn op, dus dan nog maar even bij een andere winkel snel een vork kopen. Anders eet een salade zo lastig.
Nog voor ik de hoek om ben waar hij eerst stond, komt de dakloze man mij al dankbaar tegemoet lopen. Dankbaar neemt hij de salade en de vork aan. “Eet smakelijk”, zeg ik vriendelijk. In mijn hoofd had ik onderweg al 100 manieren bedacht waarop ik iets over Jezus zou kunnen zeggen. Maar waar begin je als iemand in zo’n hopeloze situatie verkeerd? Is “Jezus houdt van je” dan wel genoeg? Wat heeft hij daar nou aan?
In mijn hoofd had ik onderweg al 100 manieren bedacht waarop ik iets over Jezus zou kunnen zeggen.
Alles natuurlijk! Niets is meer waard dan Jezus’ liefde. Dat is precies wat hij nodig heeft. Ik had als Paulus moeten zijn aan de tempelpoort in Handelingen en moeten zeggen: “Geld heb ik niet, maar wat ik wel heb is dit: In Jezus’ Naam sta op.” (Al stond de man al, maar goed, je snapt mijn punt.) Wat ik wél heb is de naam van Jezus, en een maaltijdsalade mét vork.
Goed, de man neemt de maaltijdsalade aan. Dit is hét moment om te getuigen. En wat zeg ik? “Mag ik vragen wat je naam is?”, dat is wat ik vraag. “Rachid”, zegt hij. “Gods zegen Rachid”, zeg ik. “Fijne avond.”
Fijne avond… Tja… Ik had meer kunnen zeggen. Ik had hem uit kunnen nodigen. Ik had directer kunnen getuigen van Jezus. Maar goed. Er is genade, ook voor mij. Niet om mij achter te verschuilen, maar wel om geen hemelpunten-kwestie te maken van een goede daad. Ik hoef namelijk niets te verdienen of te presteren door goed te doen of de perfecte woorden te zeggen tegen Rachid.
Wat had Jezus gedaan?
Ja, ik heb iets goeds gedaan voor Rachid. Ja, ik had hem ook meer kunnen geven. Wat had Jezus gedaan? Waarschijnlijk meer. Ik weet het niet.
Wat ik wel kan doen is bidden. Bidden voor Rachid. Dat hij mensen mag ontmoeten die Hem over Jezus zullen vertellen en hij zijn leven aan Hem zal geven. Dat hij hulp zal ontvangen die hij voor wat dan ook nodig heeft. Dat de maaltijdsalade hem mag smaken. Dat hij warm, veilig en droog kan slapen vannacht.
Gods zegen Rachid. Fijne avond.